Erich Maria Remarque – De Nacht in Lissabon (boekbespreking)

Nog steeds komen er boeken uit over de wrede wereldoorlogen uit de vorige eeuw. En nog steeds zijn ze belangrijk. Xenofobie is van alle tijd en het steekt altijd weer zijn kop. Ook nu, in een tijd van groeiend individualisme, doorslaande globalisering en continue crisis, staan de minderheden onder druk en weten managende, visieloze politici amper nog wat leiderschap is. En iedereen is bezig met de waan van de dag en dat er iets broeit, dat is soms amper zichtbaar. Is het anders nu, dan toen? Hebben we geleerd? We zijn tenslotte al een tijd lang zonder échte oorlog, toch?

Toen ik eerder Drei Kameraden van Remarque las, voelde ik bijna hoe het moest zijn om in een donker toekomstbeeld als vrienden in armoede te moeten opgroeien. Telt dan niet alleen de waan van de dag. Zelden las ik zo’n een goed boek over de tijd vóór de Tweede Wereldoorlog, geschreven ook in 1936. En in het boek voelde je het onheil al komen. Misschien gemakkelijk om dat te constateren vanuit mijn luie zetel, bijna honderd jaar later, maar het boek ademde de beklemmende en angstaanjagende sfeer van wat komen ging.

Dit boek is geschreven in de jaren ’60. Er is iets meer afstand tussen de oorlog en de schrijver zou je zeggen. Maar lukt het de tijd ooit om afstand te nemen van een oorlog? We luisteren samen met de ik-persoon, een emigrant die wanhopig op zoek is om Europa te vertalen, naar het verhaal van Joseph Schwarz. Hij neemt ons mee naar de tijd vlak voordat De Tweede Wereldoorlog in al haar gruwel losbarstte.

“De passagiers waren allemaal mensen met dezelfde gesprekken (..), over het weer, de oogst, gebeurtenissen van de dag en de vrees voor een oorlog (…). Bijna iedereen was voor de vrede – net als altijd kort voor de catastrofe.”

Ja, iedereen is toch altijd voor vrede? Iedereen behalve de ander misschien. Want Joseph Schwarz denkt net iets anders dan de machthebbers en hij moet voor ze op de vlucht, net als de emigrant. We weten snel dat het lot beide mannen tot in Lissabon heeft gebracht. Schwarz heeft twee felbegeerde tickets voor een boottocht naar het verlossende Amerika in zijn bezit. Maar hij hoeft ze niet meer. Hij is bereid ze weg te geven als de emigrant toestaan naar zijn verhaal te luisteren. Hoe kan dat, vraag je je af. Langzaam ontvouwt zich het verhaal van Schwarz. Een spannend, benauwend verhaal. Maar het zijn de meer filosofische passages die je de adem benemen. Af en toe staat het verhaal stil en vraagt Schwarz zich af wie hij nou werkelijk is?

“Wie zijn wij? Wie bent u? Wie ben ik, wie zijn de anderen en wie zijn zij die er niet meer zijn? Wat is werkelijk, het spiegelbeeld of degene die ervoor staat? De levende of de herinnering, het beeld zonder pijn? Zijn wij, de dode en ik, nu versmolten (…)? Of heb ik haar niet slechts verloren, maar raak ik haar nu nog eens kwijt door de langzaam uitdovende herinnering, elke seconde een beetje meer? Ik moet haar vasthouden, meneer, begrijpt u dat niet!”

Ergens laat Remarque zijn protagonist zeggen dat een naam belangrijker is wie je werkelijk bent. Of die naam nou je echte naam is of een valse. Als het zwart op wit staat en je hebt bewijs, dan word je gedoogd. In een wereld vol wantrouwen is enkel een document te vertrouwen.

De macht van de nazi’s werpt een diepe, zwarte schaduw over heel Europa. Schwarz’ zwager heeft zich opgewerkt en is een belangrijke figuur geworden voor de nazi’s. Hij ziet het als zijn persoonlijke opdracht om Schwarz op te pakken. Om zijn zus van het kwaad te redden, zoals hij denkt. Eerder stuurde hij Schwarz naar een concentratiekamp. Schwarz vrouw kent haar broer en zijn types:

“Als ze mensen die een andere mening zijn toegedaan dan zijzelf opsluiten of doodranselen, verdedigen ze daarmee de vrijheid van de gedachte; toen ze jou naar een concentratiekamp stuurden, verdedigden ze de bezoedelde eer van hun vaderland.”

Er zijn altijd paralellen te trekken met het heden. Dat is het geluk van deze wrede geschiedenis. Als je wilt, kun je er van leren. Maar je moet het wel willen zien. Nee, het gaat er hier niet zo aan toe als toen. Bij lange na niet. We hebben geleerd, heel veel geleerd. Maar toch, als je goed wilt kijken, zul je ook nu kenmerken van het fascisme terugzien. Soms zelfs democratisch gekozen…

We moeten blijven herinneren. Ook al vervaagt die herinnering. Zoals ook de herinner van Schwarz vervaagt terwijl hij zijn verhaal vertelt. Nu hij het kan vertellen, vertelt hij het nog. De emigrant luistert en erkent.

“Onze herinnering is geen ivoren schrijn in een stofvrij museum. Het is een dier dat leeft en vreet en verteert. Zij vreet zichzelf op als de feniks uit de sage, opdat wij kunnen voortleven niet door haar vernietigd worden. Dat wilt u verhinderen.”

Wellicht voelde Remarque dit ook tijdens het schrijfproces. Hij maakte de eerste Wereldoorlog van dichtbij mee. Hij schreef daar het antioorlogsboek Im Westen Nicht Neues over. In 1938 werd hem het Duits burgerschap afgenomen. In 1939 emigreerde hij naar de Verenigde Staten. Lees Remarque en je doorleeft wat het is om je identiteit te verliezen. Om je naam te verliezen. Om je land te verliezen. Om op de vlucht te zijn. En opeens realiseer je je weer: dit boek is nog steeds actueel.

Ik sta te popelen om het volgende boek van Remarque te gaan lezen.

Femke Halsema – Pluche: Een Politieke Memoire

“Op 17 december 2010 maak ik mijn onmiddellijke vertrek uit de politiek bekend. En het is me menens. Ik ga niet de wachtkamer in van het politieke bestuur om na een paar jaar weer tevoorschijn te komen en een Senaatszetel te beklimmen of een burgemeestersketting om te hangen. Nee, het afscheid van de politiek is definitief.”

Dat schrijft Femke Halsema aan het begin van haar boek. Ze is nu bijna drie jaar burgemeester van Amsterdam en dat is niet onopgemerkt gebleven. Bij Halsema lijkt het zo te zijn: je houdt van haar of je hekelt haar. Als mensen die bij anderen weten los te maken dan doe je iets wat mensen raakt, dan ben je uitgesproken en sta je voor wat je zegt. Halsema heeft haar ideeën en emoties nooit onder stoelen of banken gestoken. Ze heeft hoogstens geleerd om ze zo nu en dan leren tijdelijk in te tomen.

“Onbeheerste emotionaliteit is een lastige trek in de politiek. Of, zoals mijn moeder in die eerste Kamerjaren tegen me zegt: ‘Een intelligente vrouw als jij zo haar emoties ook eens met haar intellect moeten leren besturen’. Dat is de taak die ik mezelf stel als ik besluit werkelijk een goede politicus te worden.”

Maar de verontwaardig die ze heeft gevoeld was nooit gespeeld. Juist dat maakt haar zo geliefd of gehaat.

“Elke dag is er wel een reden om kwaad te zijn en de boosheid is als een groef die telkens dieper wordt. De ergernis die ik veroorzaak bij collega’s van andere partijen geeft alleen maar reden tot volharding. Ik draag de boosheid met me mee als een trofee. Verontwaardiging beschouw ik als een vorm van plichtsbetrachting en relativering als de verzaking daarvan.”

De kolkende woede die ze voelt komt vanuit haar eigen, diepgewortelde overtuigingen. En zoals het gaat in een democratie, zijn dat niet altijd de overtuigen van de ander en dus is het soms pijnlijk om water bij de wijn te doen.

“Dat je een compromis zou kunnen sluiten zit niet in mijn systeem. Ik beschouw dat als weinig eervol.“

Toch moet je in de politiek zo nu en dan kennelijk relativeren om te kunnen overleven. Je moet objectief beslissingen kunnen nemen en op een bepaalde afstand staan om alle facetten van een vraagstuk te doorzien. Kijkend naar het hedendaagse politieke gesteggel over de bestuurscultuur mag je concluderen dat de afstand te groot is geworden. Iets wat in Den Haag klaarblijkelijk uit de lucht kwam vallen. Maar Halsema schrijft in dit boek (uit 2016) het volgende over wat rond 2003 al leek te spelen:

“De mensen, ‘klanten’ in modern bureaucratisch jargon, die gebruikmaken en vaak afhankelijk zijn van de publieke diensten, worden gevangen in een web van eisen, regels en voorwaarden. Overheid en politiek behandelen mensen wantrouwend als zeurpieten en lastpakken of erger als potentiële fraudeurs, en krijgen daar achterdocht en ontevredenheid voor terug.”

Halsema schrijft haar memoires met een hartverwarmende openhartigheid. Was ze in de kamer al welbespraakt en kristalhelder, zo is ze dat hier ook. En ze is misschien nog het meest kritisch op zichzelf. Ze spaart zichzelf niet en die eerlijkheid siert haar. Een politicus als Halsema wordt in het huidige debat nog wel eens gemist.

Naast een intiem inkijkje in de gedachtewereld van Halsema, geeft het boek ook een goed tijdsbeeld weer van een politicus in een bijzonder tijdsgewricht: de aanslagen op het WTC, de opkomst en moord op Fortuyn, de moord op Theo van Gogh, de opkomst van Geert Wilders. De gebeurtenissen van de afgelopen decennia schieten voorbij en geven vooral goed weer hoe het huidige landschap is ontstaan. Bijzonder is het dan om te lezen wat Geert Wilders zei na 9/11:

“Een paar weken na de aanslag zegt VVD-kamerlid Geert Wilders in de talkshow Barend & Van Dorp dat er op zichzelf niks mis is met de Islam, dat moslims goede burgers zijn en dat alleen een klein groepje moslimextremisten geweld gebruikt. Wilders noemt de opmerking van Elsevier-columnist Pim Fortuyn, dat er een ‘koude oorlog tegen de islam’ moet worden gevoerd, ‘verwerpelijk’.”

Het kan verkeren. Zoals Wilders, is ook Halsema terug gekomen op wat ze in de introductie nog hartstochtelijk meedeelt: dat ze niet weer terug de politiek in zou gaan. Je kunt je het al lezend ook nauwelijks voorstellen. Ook al voelt ze zich af en toe geen politicus, wel voel je de constante drang naar opkomen voor gerechtigheid, naar een betere samenleving, naar een vinger in de pap. Ze weet wat ze wil.
In tijden waarin je alleen nog maar pessimistisch naar de toekomst kan kijken heeft de linkse, progressieve stroming het moeilijk. Er is een drang naar veiligheid, zekerheid, eigenheid in een wereld die alleen maar kleiner, onveiliger en nationalistischer lijkt te worden. Halsema pleitte voor een meer proactieve houding:

“Er is een plicht tot optimisme. Daarmee bedoelt hij (filosoof Popper) dat er misschien geen reden tot optimisme is, maar dat dat ons niet ontslaat van de plicht om onze toekomst zo goed mogelijk vorm te geven.”

In het bekrompen politieke steekspel van verwijten zou je zo af en toe hopen dat er een vooruitstrevende, visionaire politicus als het toneel bestijgt die het kibbelende gajes de weg wijst. Zo iemand was Halsema zeker niet, niet in haar eerste periode. Misschien is ze dat in de loop der jaren wel geworden. Laat ons, in navolging van Halsema, dan ook optimistisch zijn en hopen dat de leiders van nu, door voortschrijdend inzicht, net als Halsema, uiteindelijk ook zeer bekwaam zullen gaan worden.

James Baldwin – If Beale Street Could Talk (boekbespreking)

Het is niet zelden dat ik tijdens het lezen van boeken, het kijken van series of films of gewoonweg het nieuws wat ons dagelijks overspoeld, weer iets tegenkom dat te maken heeft met discriminatie. Vaak gaat het dan over het lot van de zwarte Amerikaan. En altijd denk ik, hoop ik, dat we aan de vooravond van verandering staan. De Black Lives Matter-protesten vinden wereldwijd weerklank. Toch moet ik mezelf weer de vraag stellen: is er werkelijk een verandering gaande? Hoe diep wordt de pijn van de vernederden en gekrenkten écht gevoeld door hen die al zo lang de overhand lijken te hebben? Door ons, door mij? In hoeverre ben ik hier zelf, als witte man, onderdeel van? En hoeveel mensen durven zichzelf deze vraag werkelijk te stellen?

Ik heb een heilig geloof in de kracht van cultuur. Door boeken, films, series, maar ook sport en vooral ook muziek, kun je verhalen vertellen, elkaar leren zien en begrijpen. Als we maar voldoende van elkaar weten, als we maar genoeg van elkaar willen zien, dan buigt de lange weg naar een moreel universum misschien inderdaad naar gerechtigheid.

Afgelopen week las ik dit boek van James Baldwin, geschreven in 1974 en ik werd getroffen door de rauwe werkelijkheid in het boek. Als we verplicht zouden worden om op scholen het Wilhelmus te herintroduceren, dan zou ik dit boek verplichte kost moeten zijn. Want dit boek vertelt zoveel. Het gaat over Fonny en Tish. Tish is zwanger. Fonny zit in de gevangenis. Een situatie die voor velen van ons ondenkbaar is, maar die helaas nog altijd veel voorkomt in Amerika. Maar stel je het maar eens voor. Probeer dat maar eens. Wat voor een gevoel zou dat zijn? En lees dan het volgende citaat eens écht tot je doordringen. Lees het drie keer desnoods en voel de kracht van de woorden:

“The kids had been told that they weren’t worth shit and everything they saw around them proved it. They struggled, the struggled, but they fell, like flies, and they congregated on the garbage heaps of their lives, like flies.”

Tish leeft in een wereld waarin het leven een strijd is. Ze heeft Fonny nodig zegt ze:

“And perhaps I clung to Fonny, perhaps Fonny saved me because he was just about the only boy I know who wasn’t fooling around with the needles or drinking cheap wine or mugging people or holding up stores. “

Maar ze hebben elkaar. Dat is waar ze de kracht vandaan halen om te overleven. Ja, je voelt de volgende generatie letterlijk groeien in je buik. Je moet wel door. De hele familie voelt de verantwoordelijkheid, néémt de verantwoordelijkheid:

“I’ve got to be able to visit Fonny every instant that I can. Joseph is working overtime, double-time, and so is Frank. Ernestine has to spend less time with her children because she has taken a job as a part-time private secretary to a very rich and eccentric young actress, whose connections she intends to intimidate, and use. Joseph is coldly, systematically, stealing from the docks, and Frank is stealing from the garment centre and they sell the hot goods in Harlem, or in Brooklyn. They don’t tell us, but we know it. (..) Each of these men (..) would gladly go to jail, blow away a pig, or blow up a city, to save their progency from the jaws of this democratic hell.”

De democratische hel. De cijfers van Amerikaanse zwarten die in de gevangenis terechtkomen vergeleken met hun witte medemens zijn nog steeds schrijnend. Het systeem, de democratische hel, is als een onzichtbare vijand die je nooit kunt verslaan. Hoe kun je je onzichtbare demonen te lijf gaan?

Baldwin heeft een krachtig boek geschreven. Niet door te schreeuwen om aandacht. Niet door de woede die hij toch ook moet hebben gevoeld, te botvieren op de potentiële lezer. Nee, hij neemt de lezer mee in de dagelijkse strijd van zijn hoofdpersonen en hij doet dit prachtig. Zo laat Tish af en toe vanuit een helikopterview kijken naar haar benarde situatie en dan laat hij haar vooral over de dagelijkse dingen nadenken, dan voel je de hoop op een betere toekomst, dan zie je de strijd die ze aangaat en dan voel je de liefde en de wanhoop. Baldwin maakt ze menselijk, iets wat literatuur zo goed kan doen. Hierin ligt de kracht. Hierin ligt de hoop voor de toekomst. Dit boek komt uit 1975 en de strijd duurt voort. Er is veel gebeurd. Hip-hop behoort inmiddels tot de mainstreamcultuur. Maar er is nog zoveel werk te verrichten. Want dit boek is nog steeds té relevant.

Ik eindig met een prachtige passage waarin Tish, in een moment van rust en vrede, om zich heen kijkt haar nabije wereld binnen laat komen.

“I listened to the music and the sounds from the streets and Daddy’s hand rested lightly on my hair. And everything seemed connected – the street sounds, and Ray’s voice and his piano and the lights coming from the kitchen. It was as though we were a picture, trapped in time: this had been happening for hundreds of years, people sitting in a room, waiting for dinner, and listening to the blues. And it was as though, out of these elements, this patience, my Daddy’s touch, the sounds of my mother in the kitchen, the way the light fell, the way the music continued beneath everything, the movement of Ernestine’s head as she lit a cigarette, the movement of her hand as she dropped the match into the ash-tray, the blurred human voices rising from the street, out of this rage and a steady, somehow triumphant sorrow, my baby was slowly being formed.”

John Steinbeck – In Dubious Battle (boekbespreking)

“If anything happens to us, it don’t get in the newspapers. But if anything happens to the other side, Jesus, they smear it in ink.”

Zoals uit deze passage blijkt komt een van de kenmerkende thema’s van Steinbeck ook terug in dit prachtige boek: de sympathie voor de hoop en de dromen van de onderdrukten arbeiders. In dit boek gaat het over arme appelplukkers in Californië die in staking gaan. We volgen Mac en Jim die de staking in gang zetten en vanuit hun principes de strijd met het onrecht aangaan. Het verhaal speelt zich af in de jaren ’30, een economisch zware tijd van bittere armoede.

Behalve deze strijd onderzoekt Steinbeck ook het mobiliseren van menigte. Hoe win je het vertrouwen van een arme, laaggeschoolde arbeider en hoe help je hem te vechten tegen het onrecht en tegen de rijken, daar waar de macht zich bevindt. Zo stelt Stieinbeck dat het belangrijk is om de taal van het volk te spreken:

“Men are suspicious of a man who doesn’t talk their way. You can insult a man pretty badly by using a word he doesn’t understand. Maybe he won’t say anything, but he’ll hate you for it.”

Via zijn protagonisten manoeuvreert Steinbeck op weergaloze manier tussen de voor en tegen van de socialistische strijd voor gelijkheid. Als de stakers zich met elkaar hebben verzameld op de appelvelden van een lokale boer, hebben ze Doc (de arts) nodig om voor de gezondheid van de stakers te zorgen. Zoals wel vaker is de arts neutraal. Hij bekijkt het van boven, zonder oordeel. Hij wil zien wat er gebeurt en speelt hier bijna de rol van de gedistantieerde en objectieve lezer die zich afvraagt hoe je een groep mensen kan mobiliseren. En ook en vooral: wanneer stopt het individu met denken als hij zich in een groep beweegt:

“Group-men are always getting some kind of infection. This seems to be a bad one. I want to see, Mac. I want to watch these group-men, for they seem to be a new individual, not all like single men. A man in a group isn’t himself at all, he’s a cell in an organism that isn’t like him any more than the cells in your body are like you.”

Zoals altijd is het moeilijk voor de nietige underdog om zijn gelijk te halen. Is het niet iets van alle tijd? Is het ook niet nu zo, nu het verschil tussen arm en rijk ook steeds groter wordt, dat de armen de prijs betalen voor de crises waarin we verkeren? De passievolle observaties van de mensen om wie het in de jaren ’30 ging zijn daarom welhaast tijdloos. Een uitspraak als deze zou toch nu ook van de kades geschreeuwd kunnen worden?

“If anything happens to us, it don’t get in the newspapers. But if anything happens to the other side, Jesus, they smear it in ink.”

Langzaam maar zeker lijkt het in het boek de verkeerde kant op te gaan. Van begin tot eind blijft het boek een geweldige urgentie houden. Tot de laatste woorden van de laatste pagina blijf je lezen en hopen.

Wat ik prachtig vind in het schrijven van Steinbeck is de balans tussen treffende, levendige en bevlogen dialogen waarbij hij steevast de ziel van de hoofdpersonen blootlegt en de warme, prachtige natuurbeschrijvingen waardoor zelfs de meest hartstochtelijke pleidooien bijna nietig aanvoelen. Laat ik afsluiten met een passage dat schitterend illustreert. Op een gegeven moment wordt de schuur van de boer op wiens land de stakers zich bevinden in brand gestoken. Mac hoort de schuur instorten en even zakt de moed in zijn schoenen en hij gaat erbij zitten. En dan deze zin:

“The sky was bright with fire over his head, and behind the low, rosy light the icy stars hung.”

Briljant!

Een Beloofd Land – Barack Obama

A change was gonna come. Dat was toch het idee na acht jaar Bush. Na de verschrikkelijke aanslagen van 9/11 was hij gestart met de War on Terror. Iemand moest de schuld krijgen en Lady Liberty zette met haar fakkel van vrijheid het Midden Oosten in lichterlaaie. Irak moest het ontgelden en ondanks dat de zinloosheid van de inval voor ieder weldenkend mens langzaam maar zeker duidelijk werd, stond Bush ergens op een marineschip trots te verklaren dat de missie geslaagd was. Af en toe leek de man niet helemaal uit zijn woorden te komen en vroeg je je toch af hoe zo iemand ooit president was geworden. Dat alles is nu amper nog voor te stellen. We zijn nog steeds herstellende van vier jaar Trump. Het contrast met de man die tussen deze twee Republikeinen president was kun je je amper groter voorstellen.

Obama had een natuurlijk charisma, predikte verandering, was de eerste zwarte president en was voor velen hét symbool van hoop. Nu weten we dat hij dit slechts gedeeltelijk waar wist te maken. Hij was conservatiever dat menigeen had gehoopt. Vanwege zijn Yes We Can-campagne en zijn vurige pleidooi voor verandering waren de verwachtingen hoog, verwachtingen waarvan hij zelf ook, zo schrijft hij, schrok. Kan ik ooit waarmaken wat ik hier aankondig? In dit eerste deel van zijn uitgebreide memoires legt hij op prachtige wijze uit op welke manier hij beslissingen maakte, hoe hij zijn keuzes afweegt, waar hij rekening mee houdt. Hij beschrijft het vermoeiende politieke spel waarbij de Republikeinen hem na de eerste twee jaar continu tegenwerken. Niet zozeer uit objectiviteit of vanuit overtuiging om het juiste te doen voor het Amerikaanse volk, maar soms puur vanwege het tegenwerken zelf. Zo geliefd als hij bij sommige kiezers was, zo gehaat werd hij door de andere kant.

Al lezend besef je in wat voor periode hij president werd: in het midden van een wereldwijde kredietcrisis waarbij Amerika een negatieve hoofdrol had gespeeld. Hij had te maken met de oorlogen in het Midden Oosten. Het politieke klimaat bestond uit wantrouwen, van het vijandige gesteggel tussen Democraten en Republikeinen tot het idee dat de kiezer er niet meer vanuit kon gaan dat de overheid altijd eerlijk was. Om van de klimaatcrisis nog maar te zwijgen. Obama neemt ons mee vanaf zijn jeugd, waar zijn drijfveren zijn ontstaan, naar de opmars tot het presidentschap, het samenstellen van zijn team, het contact met andere wereldleiders, van het ontstaan van Obamacare tot het uitschakelen van Osama Bin Laden.

Maar wat bij uitstek opvalt is de openheid, de persoonlijkheid en de onzekerheid van deze innemende man zelf. Hij is zich ten allen tijde bewust van de betrekkelijkheid van zijn persoon. Een citaat:

“Terugkijkend denk ik nog weleens na over de aloude vraag of de specifieke kenmerken van individuele leiders veel verschil maken in de loop die de geschiedenis neemt – of degenen die aan de macht komen hoogstens dienen als kanalen voor de diepe, aanhoudende tijdstromen of dat ze misschien in elk geval deels verantwoordelijk zijn voor dat wat komen gaat. Ik vraag me af of onze onzekerheden, onze hoop, onze jeugdtrauma’s of onze herinnering aan een onverwacht vriendelijk gebaar evenveel kracht in zich dragen als een technologische verandering of een sociaaleconomische trend.”

Deze nederigheid lijkt bijna niet bij deze tijd te passen. Na vier jaar Trump is dit bijna zalvend om te lezen. Ook de liefdevolle manier waarop hij steeds spreekt over de mensen om zich heen is ontwapenend. Hoe hij zijn vrouw en zijn kinderen prijst, hoe hij de mensen van zijn staf bewondert, hoe hij ook complimenten geeft aan mensen die andere keuzes hebben gemaakt in veel principiële zaken, iemand als president Bush bijvoorbeeld. Hij durft niet alleen naar de verschillen, maar ook naar overeenkomsten te kijken. Dat is het type leiderschap dat in de wereld van de politieke managers nodig wordt gemist.
Maar hij is niet alleen maar lovend. Hij durft ook uitermate kritisch over zijn handelen te zijn. En hij kan ook anderen kritisch toespreken als ze volgens hem ongelijk hebben. En dit doet hij altijd met een uitermate weloverwogen onderbouwing.

De anekdotes over wereldleiders als Poetin, Sarkozy en Merkel zijn prachtig. Zo is er een prachtige anekdote over de klimaattop in Kopenhagen. Tijdens de laatste uren van de top lijkt het erop dat de Chinese leider Wen hem ontloopt om geen deal te hoeven sluiten. Obama geeft zijn staf de opdracht om hem op te sporen. Hij moet ergens in het gebouw zitten te vergaderen. Op een gegeven moment zijn ze hem op het spoor. Tegen alle conventies in besluit Obama naar hem toe te gaan, tot verbazing van de beveiligers die niet durven ingrijpen. Dan stapt hij de ruimte binnen: ‘Heb je even tijd voor me, Wen?’. En hij boekt resultaat.

En dan is er vooral nog de mens Obama. Bovenal wil hij zichzelf blijven, een gewone man die toevallig president is geworden en het gewicht van die verantwoordelijkheid voelt. Zo deelt hij een terugkerende droom:

“Ik word nergens verwacht. Mijn keuzes hebben geen gevolgen. Ik loop een winkel op de hoek in, koop een flesje water of een icetea en maak een praatje met de mensen achter de toonbank. Ik ga zitten op een bankje in de buurt, draai de dop van de fles, neem een slokje en kijk wat naar de wereld om me heen.”

Als hij op het einde van het boek in zijn helikopter terug naar het Witte Huis vliegt ziet hij in het vroege avondlicht alle auto’s die op weg terug zijn na een lange dag werken. Hij vereenzelvigd zich opnieuw met hen. Hij ziet geen kiezers of het gepeupel. Hij ziet “forenzen, net als ik, (..) die allemaal graag naar huis (willen)..”

Als me iets bij blijft na het lezen van het boek is het zijn gigantische persoonlijkheid. Soms zou het beter zijn als hij iets ruchtsichtlozer zou zijn geweest. Wellicht was hij te idealistisch om zijn idealen te bereiken. Maar hij zou zichzelf hebben verloochend. En het zegt meer over de cynische staat van de wereld, dan over de idealistische Obama zelf, waarom hij niet heeft bereikt wat hij had kunnen bereiken. Iets bereiken kun je niet alleen, daar heb je ook andersdenkenden voor nodig die omwille van de vooruitgang ook buiten hun eigen agenda mee durven denken. Mensen die niet alleen maar zelfzuchtig denken aan politieke zelfmoord of de veeleisende achterban. Mensen die leiderschap durven tonen.

Ik kijk uit naar het volgende deel van zijn memoires. Want na het lezen van dit deel, zijn we nog maar op weg naar het einde van zijn eerste vier jaar als president.

‘t Hooge Nest – Roxane van Iperen (boekbespreking)

Roxane van Ieperen kocht niet alleen een huis, ze kocht er onverhoopt de mogelijkheid van een fabelachtig historisch en nu al klassiek verhaal bij. Ze kocht een geschiedenis waarvan je amper kan geloven dat het nog niet eerder verteld was, een historie waarvan ze als schrijfster meteen moet hebben geweten dat het niet onbeschreven mocht blijven. Maar wat een opgave. Want schrijf dit maar eens op. Hoe doe je recht aan alle naargeestige avonturen die de twee zussen Janny en Lien Brilleslijper en de mensen rondom hen mee hebben gemaakt? Hoe kun je de heldhaftigheid van deze vrouwen eer aan doen? En is het mogelijk om na al die duizenden en duizenden verhalen over de Tweede Wereldoorlog nog een boek te schrijven dat een lezer ontroerd en doet verstommen? Continue reading ‘t Hooge Nest – Roxane van Iperen (boekbespreking)

Ik en Mijn Fiets – Paul Fournel (boekbespreking)

De Renner wordt over het algemeen beschouwd als het beste wielerboek. Geen enkel boek kwam dichterbij het gevoel dat een wielrenner op de fiets ervaart. Maar al in 2001 schreef Paul Fournel dit pareltje dat Tim Krabbé’s boek op zijn minst benadert. Anders dan in De Renner schrijft Fournel korte, bij vlagen filosofische en tegelijkertijd uiterst realistische verhalen over het gevoel dat een renner beleeft wanneer hij fiets. Dat de schrijver veel kilometers gemaakt heeft en veel facetten van het wielrennen intens heeft beleefd springt van de bladzijden. Continue reading Ik en Mijn Fiets – Paul Fournel (boekbespreking)

Springsteen – Patrick Humphries (boekbespreking)

Een hevige vorm van Springsteenfurie heeft me te pakken. Corona en een wekenlang herstel van een val met de racefiets boden me de kans om een nog diepere duik in de muziek, de taal en de verhalen van de enige echte eindbaas te nemen. Waarom ik niet eerder op het idee was gekomen om me in het belangrijkste schrijven over hem te verdiepen was mij opeens een raadsel. Alsof ik dacht dat zijn briljante autobiografie voldoende zou zijn. Zoals een Springsteen album nooit af was voordat het nagenoeg perfect was, zo is mijn honger naar anekdotes amper te stillen. In de afgelopen maanden kwam ik in mijn zoektocht het ene na het andere interessante boek tegen. Ik schafte ze nagenoeg allemaal aan en ik heb mijn bescheiden aanval op de lectuur inmiddels ingezet. Alsof een tiental boeken niet genoeg was, scande ik, al was het maar voor de zekerheid, de collectie van de provinciale bibliotheek nog even. Daar vond ik dit boek. Springsteen. Het was een prachtige vertaling vanuit het Engels. Continue reading Springsteen – Patrick Humphries (boekbespreking)

Waagstukken – Charlotte van den Broeck (boekbespreking)

In Turnhout, waar haar ouders wonen, vindt Van den Broeck haar eerst verhaal. Over het plaatselijke zwembad. Als je de echte verhalen erover wilt horen dan moet je naar de cafetaria, daar waar Danny uit de Driekuilenstraat elke dag rond de middag zijn Duveltjes drinkt. “De twee kilometer naar het stadspark legde hij af in een gemotoriseerde rolstoel. Via het OCMW had hij er gratis een kunnen krijgen, omdat hij lijdt aan zwaarlijvigheid en een vette lever. Hij houdt het lijden en zijn recht op uitkering in stand door elke dag tussen de twaalf en veertien Duvels te drinken.” Onmiddellijk bij de start van het boek ligt de vergelijking met andere favoriete schrijvers op de loer: Verhulst, Vlaminck zijn niet ver weg. Danny vertelt over de eerste problemen die rond het zwembad ontstonden. Er zouden er nog vele volgen. Dit eerste en tevens jongste verhaal is exemplarisch voor de overige verhalen in het boek. Het boek laat zien hoe wisselend ambitieuze bouwprojecten kunnen eindigen in gezichtsverlies met de zelfgekozen dood van de architect tot gevolg. Maar het boek gaat verder dan dat. Niet alle verhalen zijn even interessant, maar Van den Broeck tilt dit boek veelvuldig boven het thema en haar potentie uit. Op schitterende wijze vervlecht ze de verhalen over de architecten en hun bouwwerk met flarden van haar eigen jeugdherinneringen, diepzinnige overpeinzingen en filosofische gedachtes die ergens linken aan één van de dertien verhalen. Op deze manier laat ze de lezer ademen, creëert ze aangename golven waarop je je al lezend laat mee dobberend en af toe, na weer een briljante passage, waakt ze ervoor dat je wakker blijft, dat je aandacht niet verslapt. Dit lukt meestal. Continue reading Waagstukken – Charlotte van den Broeck (boekbespreking)

Wees Maar Eens Een Koning – John Steinbeck (boekbespreking)

Frankrijk zat weer eens zonder regering. De nu nog historische conferentie van partijleiders werd bijeengeroepen. Alle partijen waren vertegenwoordigd: De Conservatieve Radicalen, De Radicale Conservatieven, De Christelijke Atheïsten, De Christelijke Communisten, noem ze maar op. Er werd besloten dat Frankrijk een koning zou krijgen. Niet omdat iedereen in een monarchie gelooft, maar meer omdat alle partijen dachtener een slaatje uit te kunnen slaan op het moment dat de koning weer afgezet zou gaan worden. Nu moest er nog een koning gevonden worden. Dat gingvrij rap. Zo kon het gebeuren dat Pepijn Arnulf Héristal, Pepijn IV, tegen zijn zin, koning werd. En er was niets wat hij daartegen kon doen.
Continue reading Wees Maar Eens Een Koning – John Steinbeck (boekbespreking)